Veevoer uit reststromen van voedingsmiddelen heeft een CO2-voetafdruk die ruim de helft lager is dan traditioneel veevoer. Dit is de uitkomst van een berekening die diervoederbedrijf Nijsen/Granico in Veulen heeft laten maken door Blonk Milieuconsultants. De studie is uitgevoerd volgens een door de Europese Unie vastgestelde en wereldwijd erkende methode: de PEFCR Feed for Food Producing Animals. De uitkomst is gecertificeerd door SGS.
Reststromen uit de levensmiddelenindustrie ontstaan als gevolg van snijresten, productiefouten, proefproducties en productieverliezen van bakkerijen en fabrieken. Door hiervan veevoer te maken, blijven waardevolle voedingsstoffen, zoals eiwitten en mineralen in de voedselkringloop. Zo gaan organische stoffen niet verloren in de vergister of vuilverbrander, maar belanden ze uiteindelijk op het bord van de consument als een karbonade of eitje.
De diervoederindustrie verwerkt al decennia reststromen van voedingsmiddelen zoals bierbostel, aardappelstoomschillen, bietenpulp en wei. Nog altijd bestaat traditioneel veevoer daarnaast uit speciaal voor dit doeleind geteelde gewassen, zoals tarwe, mais en soja. Volgens de voedsel- en landbouworganisatie van de Verenigde Naties FAO is op dit moment ruim 70% van alle landbouwgrond op de wereld bestemd voor landbouwdieren.
De winst die behaald kan worden door gebruik van veevoer dat voor 100% is gemaakt uit reststromen strekt verder dan alleen de verlaging van de CO2-voetafdruk. Ook het landgebruik en de noodzaak om pesticiden of kunstmest in te zetten neemt af. Nu de bijdrage van het veevoer aan de CO2-voetafdruk bekend is, openen zich ook nieuwe wegen om dierlijke producten met een lage CO2-voetafdruk in de markt te zetten.
Het rapport Milieufootprint Food for Feed producten Nijsen/Granico is te vinden op de website van Blonk Milieuconsultants.
Bron: Nijsen/Granico, 08/10/2020