Wat begon met ergernis over een stukje gazon waar het gras weigerde op te komen, is nu uitgegroeid tot een technologie die de wereldwijde voedselproductie ingrijpend kan veranderen. Een probeersel van Frank Lub in eigen tuin heeft, samen met collega Gerard Otten, geleid tot de startup S+dB. Het eerste product is de gGrass graszaadrol, maar dat is nog maar het begin.
Zaadjes plakken
Toen zaaien en graszoden de kale plek in de tuin van Frank Lub niet konden verhelpen, probeerde hij iets anders. Hij smeerde lijm op een biologisch afbreekbaar doek, strooide er gelijkmatig graszaadjes overheen, legde het doek op de kale plek en bedekte het met een dun laagje aarde. Het resultaat? Een fantastisch stukje tuin! Lub probeerde het nog eens en weer werkte de methode uitstekend. Hij dacht terug aan een gesprek dat hij ooit had met de Limburgse zaadveredelaar Nunhems en realiseerde zich dat hij een ontdekking met veel potentie had gedaan.
gGrass
Frank Lub vertelt zijn collega Gerard Otten over zijn uitvinding. Beide techneuten werken bij een klittenbandproducent en hun ervaring met de machines daar brengt hen op ideeën voor de productie van zaadmatten. Het is het begin van de startup S+dB. Na jaren van experimenteren, vooral het ontwikkelen van de machine verloopt moeizaam, is er nu het product gGrass. Een graszaadrol voor hovenier en hobbytuinier waarin graszaadjes willekeurig en toch heel precies zijn verspreid, omgeven door een rijkdom aan stofjes die de groei stimuleren. Verpakt tussen een dunne onderlaag van houtpulp – lijkt op papier – en een even dunne bovenlaag van polymeer, beiden volledig biologisch afbreekbaar.
De gGrass zaadrollen worden geproduceerd in een fabriekshal in Nederweert, waar de 25 meter lange productielijn jaarlijks zaadrollen voor een oppervlakte van 400 voetbalvelden kan fabriceren. Met de gGrass zaadrollen ontkiemen de zaden sneller, terwijl het doek onkruid tegenhoudt. Er zijn dus geen pesticiden nodig. Wind en vogels vormen geen bedreiging voor de zaden, want ze zitten vast in de mat. Omdat de mat water vasthoudt, krijgen de zaadjes altijd vocht, onafhankelijk van de weersomstandigheden. Zelfs in droge gebieden wordt daardoor het aanleggen van gras veel kansrijker.
Steun
De jaren van ontwikkeling waren zeker niet altijd gemakkelijk. Gerard Otten vertelt: "Het was heel veel trial-and-error. Klooien, maar wel gestructureerd klooien. Bijna-doodervaringen hebben we ook gehad.” Belangrijke steun was er van LIOF, de Limburgse ontwikkelingsmaatschappij, die ondanks alle vertragingen en tegenspoed S+dB met investeringen en advies bleef ondersteunen. Samenwerking met andere partijen waren, en zijn ook nu nog, essentieel, bijvoorbeeld met Nederlandse zaadveredelaars en de HAS Hogeschool. In 2020 nam S+dB deel aan de tweede ronde van BL.INC, het acceleratieprogramma van Brightlands Campus Greenport Venlo, waar het de juryprijs won.
Impact
Het groeien van gras is nog maar het begin voor S+dB. Veel potentie is er voor de agrofoodsector. De start-up heeft linten ontwikkeld met daarin heel precies gepositioneerde groentezaadjes. "Handig voor de schoffelrobot die zo exact weet waar de zaadjes liggen," legt Otten uit. "Ook ontkiemen de zaadjes gelijktijdig waardoor het gewas precies gelijk opgroeit wat resulteert in een hogere opbrengst. Anders heb je straks grote en kleine uien in je oogst.”
Het bedrijf denkt ook na over zaadstrips voor de teelt van bladgroenten op water, voor wortels en witlof. Alsmede voor de wortelpen van witlof die een belangrijk ingrediënt (inuline) voor de voedings- en farma-industrie levert. Met oplossingen voor de aardappel- en rijstteelt kan de impact op de wereldwijde voedselproductie groot zijn: "We kennen pootaardappelen, maar alle relevante aardappelbedrijven zijn bezig met zaad, vooral voor de derde wereld. Wij denken dat onze technologie zich ook leent voor de rijstbouw. Nu wij ons meer richten op voedingsgewassen besef ik dat onze technologie een bijdrage kan leveren aan een hogere voedselzekerheid in de derde wereld en daarmee aan een meer duurzame teelt wereldwijd.”
Lees het volledige interview in De Limburger.